Vlucht naar Avatar, een pakket met heel wat in zijn mars

Vlucht naar Avatar is een universeel preventieprogramma dat kinderen uit de 3e graad lager onderwijs wil helpen om op een verantwoordelijke manier te gamen. Doet het pakket wat het moet? Dit werd onderzocht door VAD en Ugent (vakgroep maatschappelijke gezondheidskunde).

Vlucht naar Avatar: het onderzoek

In het najaar van 2016 werd Vlucht naar Avatar onderzocht op haar effectiviteit. Tijdens het onderzoek werd nagegaan in welke mate kennis, inzicht en vaardigheden versterkt werden om op een verantwoordelijke manier om te gaan met gamen. Tegelijkertijd vond een procesevaluatie plaats waarin de tevredenheid van leerkrachten bevraagd werd.

16 Vlaamse scholen namen deel. De scholen werden willekeurig ingedeeld in een interventiegroep die de zes lessen doorliep, en in een controlegroep waarin geen lessen gegeven werden. Er gebeurde een pre- en een postmeting bij beide groepen, waarbij de antwoorden van de leerlingen in de interventiegroep na afloop vergeleken werden met die van de controlegroep. De focus lag op: kennis, sociale normen over gamen, communicatie over (verantwoord) gamen en de eigen effectiviteit in functie van verantwoord gamen.

In totaal namen 386 leerlingen deel aan de bevraging, waarvan 213 leerlingen in de interventiegroep en 173 leerlingen in de controlegroep. Van 325 leerlingen (84,1%) kon een match gemaakt worden tussen de pre- en de postmeting.

Vlucht naar Avatar: de effecten

Het onderzoek wijst uit dat volgende significante effecten toegeschreven kunnen worden aan het lespakket:

  • Een stijging van het kennisniveau over gamen bij de interventiegroep.
  • Een daling in de duur die jongeren in de interventiegroep mogen gamen van hun ouders in vergelijking tot de controlegroep.
  • Een stijging van de ingeschatte gametijd van klasgenoten in het weekend bij de interventiegroep en daling bij de controlegroep.
  • Een daling van de gemiddelde game-tijd op een weekdag in zowel in de interventie- als controlegroep, met een iets grotere daling in de interventiegroep. Wat betreft deze daling, werd geen effect waargenomen, maar wel een trend in de goede richting opgemerkt.
  • Een significant grotere stijging in vluchtgedrag bij de interventiegroep.
  • Een stijging van het hebben van afspraken rond gamen bij zowel de interventie- als controlegroep.
  • Een lichte stijging van het hebben van inspraak bij afspraken rond gamen in de interventiegroep.

Wat leren deze resultaten ons?

Alle leerkrachten waren uitgesproken positief over het pakket, en over de interactie en sfeer die het creëerde in de klas.

Ouders zijn een belangrijke partner bij het preventief werken. In het lespakket proberen we ouders dan ook te betrekken door middel van een huiswerkopdracht. Door de daling in de game-tijd vermoeden we dat er thuis over gamen gepraat is en dat het belang van afspraken maken onder de aandacht is gebracht. Ook het feit dat de inspraak stijgt is een positieve evolutie. Ouders kunnen echter een nog grotere rol toebedeeld krijgen. Bij de herwerking van Vlucht naar Avatar zal hier verder op ingezet worden.

Het lespakket zorgt ervoor dat kinderen na afloop de gametijd in het weekend van hun klasgenootjes hoger inschatten. Dit doet vragen rijzen bij de social norms-insteek van het pakket: de theorie wil dat, wanneer jongeren van leeftijdsgenoten inschatten dat ze schadelijk gedrag minder stellen, ze zelf ook geneigd zijn het minder te doen. Heeft het lespakket dan wel nut, aangezien de leerlingen de gametijd nadien net hoger gaan inschatten? Extra analyses wezen uit dat, als we de interventiegroep opsplitsen in kinderen die veel gamen en weinig gamen, de weinig-gamers tijdens de postmeting de gametijd in het weekend significant hoger inschatten tegenover de premeting. De veel-gamers schatten daarentegen de weekend-gametijd lager in. Als we er vanuit gaan dat de sociale norm theorie ook toepasbaar is op gamen, kunnen deze resultaten er mogelijks op wijzen dat een sociale norm-methodiek rond gepercipieerde gametijd bij peers zeker plaats kan hebben bij selectieve of/en geïndiceerde preventie-interventies.

Extra analyses tonen aan dat het ‘ontdekken’ van de mogelijkheid tot vluchtgedrag zich manifesteert bij leerlingen in de interventiegroep. Dit kan iets anders betekenen dan je op het eerste zicht zou verwachten. Leerlingen zijn zich hoogstwaarschijnlijk meer bewust geworden van mogelijke redenen om te gamen, en zijn tot het besef gekomen dat ze soms gamen om te vluchten. Ze hebben dus meer inzicht gekregen in hun eigen gedrag.

En nu?

Vlucht naar Avatar krijgt een update waarin rekening wordt gehouden met bovenstaande bedenkingen. Zo wordt één les optioneel gemaakt, en wordt aangeraden om ze te gebruiken met leerlingen die soms vluchtgedrag vertonen (bijvoorbeeld gamen om te vluchten uit de realiteit). Bovendien zal nog meer ingezet worden op de betrokkenheid van ouders, door de actieve koppeling te maken met de infoavond ‘Als kleine kinderen groot worden’.

Nina De Paepe
Preventie onderwijs/ Middelengebruik bij mensen met een beperking